Alpinisme
>
Artikels 
Veiligheid in de bergsport

Veiligheid in de bergsport

Een interview met Johan Hovelynck

21 februari 2013, 

Veiligheid in de bergsport is weer een meer dan actueel onderwerp. Wim Smets mag dan al in 2012 de top van de Manaslu bereikt hebben, nog geen week eerder moest hij plaats maken voor reddingswerkers die een vijftiental alpinisten moesten zien terug te vinden op dezelfde top.
In juli hetzelfde jaar verongelukten twee Oekraiense klimmers, een Franse adjudant chef van de Ecole Militaire de Haute Montagne kwam in augustus spijtig om het leven in het Mont Blanc massief. En ook minder werelds maar niet minder ingrijpend zijn de verhalen die ook deze zomer hier en daar de ronde deden van plaatselijke of minder plaatselijke klimmers die een onfortuinlijke vakantie doorbrachten terwijl ze hun favoriete sport beoefenden.
Is onze sport nu echt zo gevaarlijk als het soms lijkt in de media of voor ouders en andere niet-klimmers? Een reeks interviews kan misschien wel leiden tot een verhelderende kijk. Vandaag het eerste met Johan Hovelynck.

Johan Hovelynck is zelfstandig trainer/consultant en deeltijds docent Organisatiepsychologie aan de KU Leuven. Buitensporten waren aanvankelijk een vrijetijdsbesteding, later deel van zijn werk als outdoor-trainer. Johan is o.m. ‘safety review leader’ voor Outward Bound International, veiligheidsauditor voor de BFNO en docent in de VTS-opleidingen tot Initiator Speleologie en Canyoning. Hij deelt zijn ervaring in outdoor-veiligheidsmanagement o.a. als gastdocent aan het Adventure Education-programma van de KHLim en de opleiding Sport en Beweging van de Howest. Hij maakte met plezier wat tijd vrij om zijn inzichten vanuit zijn standpunt met ons te delen.

Belclimb: Kan bergsport algemeen als een veilige sport omschreven worden?

Johan Hovelynck: Bergsport is niet één sport, maar een verzameling van disciplines. Er is sportklimmen, rotsklimmen, bergbeklimmen, sneeuw- en ijsklimmen… Dat gaat allemaal over klimmen, maar de risico’s zijn in menig opzicht verschillend. Dan is er nog speleo waarin verticaliteit en touwgebruik even belangrijk zijn, maar toch op een heel andere manier dan klimmen. Hetzelfde geldt voor canyoning, waar de risico’s weer anders liggen… Je kan dus moeilijk zomaar zeggen dat bergsport veilig is. Dat hangt mee af van de specifieke sporttak.

Dat bergsporten wel eens onder de noemer ‘risicosporten’ geplaatst worden, heeft vooral te maken met de zogenaamde ‘objectieve gevaren’, de omgevingsfactoren, die er meer op de voorgrond komen dan in bijvoorbeeld zaalsporten. Maar ook daar is er een groot verschil tussen verschillende bergsporten. In sportklimmen, bijvoorbeeld, is de omgeving relatief ‘onder controle’, terwijl een route in het hooggebergte erg veranderlijk en moeilijk voorspelbaar kan zijn. En als het fout zou lopen, is de sportklimmer doorgaans makkelijk bereikbaar voor hulpdiensten, wat voor de alpinist veel minder evident is.

Eigenlijk is de term ‘objectieve gevaren’ slecht gekozen. Veiligheidsdenkers beklemtonen meer dan vroeger dat buitensporters zelf voor die omgeving kiezen en dat de gevaren die daarmee verbonden zijn dus even goed ‘subjectief’ zijn. Risico heeft veel te maken met de manier waarop je dat risico van op voorhand al mee in calculeert in uw activiteit. Bergsporters overwegen dan ook best hoe stabiel een bepaalde omgeving is voor ze zich in een wand, grot of canyon engageren…

Mensen hebben vaak de indruk dat ongevallen in de bergsport steeds dodelijke ongevallen zijn en dat is natuurlijk niet waar.

Wat wel is, is dat mensen vaak de indruk hebben dat ongevallen in de bergsport steeds dodelijke ongevallen zijn en dat is natuurlijk niet waar. Er bestaan talrijke kleinere ongevallen die niet de pers halen maar die wel hun impact hebben. En wat je niet moet vergeten, als een voetballer even niet geconcentreerd is dan krijgt hij misschien een goal tegen. Als een bergsporter even niet geconcentreerd is...

Waar ligt het verschil qua veiligheid tussen alpinisme en sportklimmen? En dienen nog andere disciplines apart belicht te worden?

Er is een duidelijk verschil in engagement. Wie de bergen in trekt, is meer op zichzelf aangewezen dan wie in dichtbevolkt België aan de kant van de weg gaat rotsklimmen. Dat betekent niet dat om het even wie in België moet gaan klimmen. Ook daar is het belangrijk te weten wat je doet: als je bij het begin van een klim ‘départ’ zegt, betekent dat dat je bereid én bekwaam bent om verantwoordelijkheid te nemen voor het beveiligen van je klimpartner.

Maar niet alleen het verschil tussen deze disciplines, ook de raakvlakken zijn interessant. Als we kort terug gaan in de geschiedenis: eerst was klimmen in de Ardennen louter voorbereiding op klimmen in de Alpen, later is dat een aparte sporttak geworden; op dezelfde manier was muurklimmen aanvankelijk een activiteit om dicht bij huis te oefenen voor rotsklimmen, en werd het later een afzonderlijke activiteit. Maar het verband blijft in zekere zin wel: een aantal mensen maken op een bepaald moment de overgang van muur- naar rotsklimmen en van rots- naar bergbeklimmen, en die overgangen lijken kritische perioden m.b.t. veiligheid. Naar een massief in de Ardennen te trekken met het idee dat je een goede klimmer bent omdat je op de muur 6B klimt, is al enkele keren geen goed idee gebleken. De grepen zijn er niet met kleur gemarkeerd, niet alles waar je je aan vast kan houden, is stevig, en ombouwen kan niet overal volgens het boekje. De laatste 10 à 20 jaren zijn de Belgische massieven in dat opzicht erg veranderd: de omgevingsfactoren zijn veel meer onder controle, om in dezelfde terminologie te blijven. Maar daarmee wordt de kloof met het gebergte groter…

Hoe meer je op plaatsen komt waar steeds minder volk passeert en waar omgevingsfactoren meer op de voorgrond treden hoe meer je ervaring moet opdoen die zich niet laat vatten in opleidingen. Treffend is ook dat bijvoorbeeld in speleologie de belangrijkste doodsoorzaak bij ongevallen hypothermie is. Die hypothermie heeft op zich niets te maken met het ongeval zelf doch alles met de omgeving waarin nadien het ongeval moet gemanaged worden.

Op welke wijze kunnen brevetten als het klimvaardigheidsbewijs een antwoord zijn op de risico’s die gelopen worden in de bergsport?

Het klimvaardigheidsbewijs is een indicatie van opleiding, zoals andere brevetten en diploma’s. Voor de veiligheid is uiteraard niet het papier, maar wel de opleiding doorslaggevend. Daarnaast is van belang te beseffen dat formele opleiding niet volstaat. Ervaring is het resultaat van ‘doende leren’ en een opleiding kan daar een impuls aan geven, of daarin bijsturen, maar kan de eigenlijke sportbeoefening en ‘exposure’ aan de klimomgeving nooit vervangen. Naarmate de omgevingsfactoren belangrijker en meer ‘engagé’ worden, neemt de rol van ervaring toe en die van formele cursussen af. Een 10-tal jaren geleden was ik als veiligheidsauditor in buitensportorganisaties in verschillende landen van Europa en het trof me dat organisatoren in Schotland, België en Duitsland me nagenoeg hetzelfde vertelden: ‘mensen die zich als medewerker aanbieden, hebben steeds meer brevetten, en steeds minder ervaring.’ Dat kan uiteraard niet de bedoeling zijn.

Buitensportaanbieders in Schotland, België en Duitsland zeggen allemaal hetzelfde : "We zien steeds meer papier en steeds minder ervaring."

Er bestaat ook een zieke klemtoon op ‘is dat brevet erkend?’ Dan stel ik me de vraag door wie moet dat erkend zijn. Een brevet is slechts een aanduiding van opleiding en wil niet zeggen of je binnen bent of niet. Niet alles kan in een opleiding gepropt worden... Een brevet alleen is nooit het antwoord op het risico...

Bovenstaande geldt zeker voor de buitensportaanbieder, begeleider en gids maar geldt evenzeer voor de individuele beoefenaar. Een brevet is niet meer dan een aanduiding, een start, de ervaring opdoen en er de tijd voor nemen is nog steeds een vereiste. De interessantste opleidingen zijn die die gegeven worden door mensen die zelf veel ervaring hebben en niet ex cathedra, uit het boekje, de materie afhaspelen. Mensen met wie je in dialoog kan gaan. Opleiding stopt ook niet, er bestaat iets als bijscholing. Eigen gewoontes kan je best tijdig vergelijken met andere invloeden. Technieken en materialen evolueren in de bergsport aan een enorm hoog tempo. Je moet dan ook open staan voor continu bijleren en de kwaliteit van een klimmer of buitensporter hangt niet af van zijn brevet...

Heeft de stijging van de populariteit van onze sport gevolgen voor de risico’s in de bergsport?

Ja, er is op verschillende manieren een verband. Los van het feit dat je met een groter aantal blootstellingsuren meer ongevallen kan verwachten, is het verband echter niet eenduidig. Op veel massieven is de toename van het aantal klimmers samen gegaan met meer en zekerdere ankers, bijvoorbeeld. De tegenkant daarvan is dat die de massieven toegankelijker maken voor mensen die eigenlijk niet voldoende onderlegd zijn om autonoom te gaan klimmen.
In zekere zin geldt dat voor buitensportmateriaal in het algemeen. Het is makkelijker te vinden, maar je ziet steeds vaker mensen die niet weten hoe ze hun materiaal best gebruiken.
In canyons kunnen grote aantallen betekenen dat je niet snel weg kan als je dat zou willen, of moeten. Omgekeerd betekent de aanwezigheid van anderen ook dat je makkelijker hulp kan inroepen als dat nodig zou hebben…

De popularisering wakkerde natuurlijk ook de institutionele buitensport aan. Je bent niet meer op stap met klimpartners doch met klanten en leveranciers. Bij een klimpartner kan je ervan uitgaan dat die zo autonoom mogelijk tracht te zijn. In de institutionele buitensport is dat niet zo en ligt het risicomanagement volledig bij de begeleider.

Waar liggen de accenten qua veiligheid bij de aftakkingen van de bergsport als touwparcours, deathride,…?

Deze raken in feite aan een ander aspect van veiligheid. Touwenparcours zijn inderdaad een aftakking van de bergsport, zoals ook muurklimmen bijvoorbeeld, en laat ons de zogenaamde ‘death rides’ ook als een onderdeel van touwenparcours beschouwen: ze zijn in elk geval ook onderwerp van de EN 15567 op touwenparcours. Los van de activiteit zelf is de aard van het aanbod hier belangrijk.

Touwenparcours zijn een type-voorbeeld van de institutionele buitensport. Het gaat om sportactiviteiten die door een organisator aangeboden worden aan gelegenheidsdeelnemers, vaak in groep en meestal niet geïnteresseerd om zich in die ‘sporttak’ te bekwamen. Voor touwenparcours is het niet eens zo duidelijk in hoever het om een sport gaat: er zijn geen touwenparcoursclubs waar je je bij kan aansluiten, bijvoorbeeld, of een federatie van touwenparcoursbeoefenaars. De Europese Vereniging van Touwenparcours (ERCA) is een federatie van eigenaars en uitbaters, niet van individuele sporters en clubs. Er zijn ook geen trainingen of opleidingen voor touwenparcoursbeoefenaars – alleen voor begeleiders (‘instructors’). In elk geval is de verhouding tussen die beoefenaars en de organisator of zijn ‘instructors’ een klant-leverancierrelatie, waarin de verantwoordelijkheden voor veiligheid anders liggen dan tussen klimpartners. Veiligheid is daar in de eerste plaats ‘consumentenveiligheid’. Dat is niet zo in wat je ‘de buitensport algemeen’ noemt. Voor de duidelijkheid: ook muurklimmen, rotsklimmen en bergbeklimmen worden door organisatoren aan klanten aangeboden: ook die activiteiten bestaan als ‘institutionele’ buitensport – zelfs in het aanbod van klimfederaties. Dat legt andere accenten qua veiligheid. In België gelden hier de KB’s op de Ontspanningsevenementen.

En ook hier speelt het belang van omgevingsfactoren. Touwenparcours en klimmuren, maar ook speleo-boxen, worden wel eens ‘man-made outdoor environments’ genoemd. In de mate dat mensen die omgeving zelf bouwden zijn de ‘objectieve gevaren’ er makkelijker te beheersen dan in de bergsporten waar deze activiteiten uit voortkwamen. In deze omgeving kan je immers alle risicopreventie inbouwen die je nuttig acht. Toch zien we dat ook daar ongevallen gebeuren. Die zijn soms te wijten aan onkunde, maar vaak aan een gebrek aan focus. Onoplettendheid bij het inbinden, bijvoorbeeld. Klimmen is in dat opzicht niet erg ‘forgiving’…

Hoe zit het met de veiligheid bij de buitensportaanbieders in of vanuit België?

Eerst en vooral is het zeer opmerkelijk hoe weinig mensen zich die vraag stellen... Bijvoorbeeld verantwoordelijken voor een school die jaar na jaar met dezelfde organisatie werken en niet er even de tijd voor maken om toch te verifiëren of die organisator veilig werkt. Je mag er niet van uitgaan dat het omdat het aangeboden wordt ook veilig is. De meeste aanbieders doen zeker inspanning om het veilig te maken en slagen er in degelijke mate in. Maar er zit variatie op en er bestaan organisaties waar ik mijn eigen kinderen niet mee mee zou sturen...

Maar het is moeilijk om in algemene termen op de vraag te antwoorden. Op de plaatsen waar ik als veiligheidsauditor terecht kom, loopt het eigenlijk best goed, maar ik kom daar meestal ook op hun vraag. Met andere woorden: ik werk met organisaties die het belang van veiligheidsmanagement inzien, en die daarin investeren. Er zijn er ook andere. Momenteel zijn er enkele veiligheids-labels die proberen het kaf van het koren te scheiden, maar die initiatieven zijn te weinig gekend. In België is het ‘approved safety practices’-label van de Beroepsfederatie van Natuursportondernemers (BFNO) het belangrijkste. Daar komt de komende jaren wellicht het label van ‘Wallonie Aventure Nature Tourisme’ (WANT) bij, en voor Nederlandse organisaties – waarvan er wel wat in de Ardennen zitten – kan je ook naar het label van de Vereniging voor Buitensportondernemingen Nederland (VeBON) vragen. Om het eenvoudig te stellen: je kan deze labels vergelijken met een brevet op het niveau van de organisatie...

Het verschil tussen aanbieders in binnenland en buitenland speelt geen grote rol maar de betrokken mensen moeten wel voldoende vertrouwd zijn met de omgeving waar ze werken. Het is moeilijk voor Belgen en Nederlanders om voldoende ervaring op te doen in de bergen. En bijvoorbeeld het concept waterstand is heel anders voor een Nederlander dan voor een Alpenbewoner. Als die Nederlander dan in de Alpen een grot of een canyon intrekt dan kan dat implicaties hebben. Tenzij hij voldoende vertrouwd is met deze andere omgeving...

“Il n’y pas des bons spéléos, il n’y a que des vieux spéléos.” Die uitspraak zegt het voor mij wel.

Tot slot, welk advies zou je zelf nog geven aan bergsporters?

Ik weet niet of ik veel advies te geven heb. Naast onze focus op bergsport als risicosport, niet vergeten dat het ook een ‘belevingssport’ is? We hebben het hier over de bergen in termen van ‘objectieve gevaren’, maar het is vooral prachtig om die natuur intens te mogen beleven. En ook dat ‘engagement’ te ervaren…
Als ik het bij veiligheid hou, komen er twee uitspraken bij me op. De eerste is “be humble yet bold”, van Kurt Hahn, de stichter van Outward Bound. De andere ken ik van enkele mensen die opleiding gaven in speleo en canyoning: “il n’y pas de bons spéléos, il n’y a que de vieux spéléos.” Die twee zeggen het voor mij wel…


Je moet ingelogd zijn om een commentaar toe te voegen

Registreren



Gerelateerde inhoud 
artikelarchief 

Nieuws 
Wat onthouden we van het Belgisch Kampioenschap Boulderen 2015?

Competitie Wat onthouden we van het Belgisch Kampioenschap Boulderen 2015?

Op het voorbije Belgisch Kampioenschap Boulderen kroonden Simon Lorenzi en Chloé Caulier zich tot winnaar bij de senioren. De twee klimmers bevestigden hun suprematie ten opzichte van de concurrentie met sprekend gemak.


Is er een alternatief voor de Leuvense klimmers na de sluiting van Hungaria?

Indoorklimmen Is er een alternatief voor de Leuvense klimmers na de sluiting van Hungaria?

Op 30 december 2015 sloot Leuven een tijdperk af. Klimzaal Hungaria deed er dan na 25 jaar definitief de deuren dicht. Met de sluiting komt er een einde aan een mooi hoofdstuk van de Belgische klimgeschiedenis. Is er een alternatief voor de Leuvense klimm